Ook al lijkt het soms niet zo; de wereld heeft meer vooruitgang geboekt op het gebied van klimaatverandering dan je zou denken, schrijft Myles Allen, hoogleraar Geosysteemwetenschappen aan de Universiteit van Oxford. De mindset in Glasgow was twee decennia geleden nog ondenkbaar.
Het moet pijnlijk zijn voor Boris Johnson om slechts een voetnoot te zijn, zéker een Franse voetnoot. Maar aan het einde van twee lange lange weken waren er op de Klimaattop in Glasgow maar twee opties: een flop in Kopenhagen-stijl, en jarenlange vertraging in de uitvoering van het Klimaatakkoord van Parijs, of een voetnoot.
Een mislukking was in niemands belang, en dus werd het een voetnoot. Een lange en belangrijke voetnoot weliswaar, maar toch: een voetnoot. Het klimaatpact van Glasgow heeft de regels verduidelijkt (enigszins), meer financiering vastgesteld (maar nog steeds niet genoeg), vooral voor aanpassing aan klimaatverandering (adaptatie) en meer duidelijkheid geschapen over langetermijndoelen en over hoe er met klimaatschade moet worden omgegaan. Er is ook vooruitgang geboekt wat betreft de korte termijn (zij het nog steeds onvoldoende).
Maar als we een stap terug doen en kijken naar het hele proces, dat in 1992 begon met het eerste VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering, is het belangrijk – zeker voor moegestreden klimaatactivisten – te beseffen hoe ver we zijn gekomen.
Koolstofbudget
Nog maar zestien jaar (of, deprimerender, 0,3℃) geleden gaven mijn collega-wetenschapper Dave Frame en ik een lezing over het klimaat. Daarin argumenteerden we dat die conventie uit 1992 niet zou volstaan om de klimaatverandering te stoppen. Het akkoord had tot doel de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren – wat een vermindering van 50 tot 80 procent van de wereldwijde CO2-uitstoot tegen 2100 betekende.
Die opwarming werd voornamelijk aangedreven door de cumulatieve uitstoot van kooldioxide, dus om de opwarming een halt toe te roepen zouden we de jaarlijkse CO2-uitstoot moeten terugbrengen tot nul.
Later in 2005 gaven we zelfs een ruwe schatting van het ‘koolstofbudget’, de hoeveelheid die we in de atmosfeer zouden kunnen dumpen doorheen het hele industriële tijdperk voordat de gemiddelde temperatuur op aarde met meer dan 2 graden Celsius zou stijgen. Onze schatting: 1000 miljard ton koolstof, wat overeenkomt met 3700 miljard ton CO2. De meest recente schatting die eerdere en toekomstige uitstoot combineert, van het Global Carbon Budget 2021, komt op 3740 miljard ton CO2.
Eerlijk gezegd waren Dave en ik te optimistisch: we hadden geen rekening gehouden met de zwakker wordende koolstofreservoirs, zoals bossen die meer CO2 opnemen dan uitstoten, maar naarmate de bodem warmer wordt steeds vaker branden. We dachten dat een beperking van de uitstoot tot die 1000 miljard ton genoeg zou zijn voor maximaal 2 graden.
Tegen de tijd dat we dit opgehelderd hadden en het resultaat in 2009 publiceerden, was het duidelijk dat alle CO2-uitstoot, inclusief die van ontbossing en niet alleen van fossiele brandstoffen, beperkt zou moeten worden tot zo’n 1000 miljard ton koolstof. En dat blijft tot op vandaag de schatting.
Verrassing: geen verrassingen
Dat de schattingen nauwelijks zijn bijgesteld kwam niet doordat deze eerste wetenschappers nou zo intelligent waren of de toekomst konden voorspellen. Het probleem bleek gewoon eenvoudig te zijn. De grootste verrassing in het onderzoek naar de klimaatreactie op de uitstoot van broeikasgassen is hoe weinig verrassingen er zijn. De temperatuur op aarde blijft decennium na decennium stijgen, vrijwel precies zoals voorspeld aan het eind van de jaren zeventig.
En die eenvoud moet van invloed zijn geweest op het verloop van de gesprekken op de jaarlijkse klimaattoppen. Op de COP10, in 2003, de eerste die ik bijwoonde, liepen keurig geklede jonge Amerikanen rond die folders uitdeelden waarin stond dat de menselijke invloed op klimaatverandering niet was bewezen en dat steenkool de brandstof van de toekomst was.
Intussen is de wereld veranderd. Ik vraag me af hoeveel van die jonge mannen (het waren allemaal mannen) inmiddels op COP26 rondlopen als hoofd Duurzaamheid van grote multinationals, of hun dochters meenemen naar Fridays for Future-demonstraties.
Onze lezing werd in 2005 niet erg goed ontvangen. Misschien niet verwonderlijk, aangezien de conferentie ‘Stabilisatie 2005’ als titel had, en wij mopperden dat stabilisatiedoelen irrelevant waren. De cumulatieve uitstoot was op dat moment de 500 miljard ton gepasseerd, dus mensen vreesden dat onze boodschap “Relax, we zijn nog maar op de helft” was. Inmiddels zitten we op meer dan twee derde.
Redelijke kans op 2 graden
Maar, áls landen erin slagen de beloften na te komen die ze sinds Parijs hebben gedaan, vooral China’s belofte om CO2-neutraal te zijn tegen 2060 en India’s belofte van netto nuluitstoot in 2070, zouden we de 1000 miljardste ton koolstof kunnen besparen. Zélfs als de serieuze wereldwijde reducties pas na 2030 beginnen.
Dit zou ons, afhankelijk van wat er met andere emissies gebeurt, een redelijke kans geven om de opwarming van de aarde te beperken tot 2 graden. Toen ik dit in 2012 op de COP18 in Doha zei, had ik niet verwacht dat ik het in 2021 zou kunnen opschrijven.
Extreem weer
Het is natuurlijk niet genoeg. Want hoewel de mondiale temperaturen zoals verwacht op de uitstoot hebben gereageerd, zijn de effecten van de huidige opwarming – inmiddels 1,2 graad Celsius – veel erger gebleken dan we in 2005 hadden voorspeld. Dit is een onwelkome verrassing.
De wereld besloot in 2015 in Parijs al dat 2 graden niet ‘veilig’ was, en dat we in plaats daarvan moesten streven naar een maximale opwarming tot 1,5 graad Celsius.
En daar schiet het Glasgow-akkoord tekort. We hebben vooruitgang geboekt met de erkenning van waar we naartoe willen, maar niet hoe we daar moeten geraken – en nog minder met concreet bewijs dat we daarmee zijn begonnen. De conferentie hield het op een verlaging, niet op een uitfasering van steenkool, en refereert enkel naar de “inefficiënte” subsidies voor fossiele brandstoffen. Dat draait dus om vertragen, niet beëindigen.
CO2-reductie
Maar ze kwamen ten minste wel overeen om voor het eerst fossiele brandstoffen expliciet te vermelden in een VN-klimaatakkoord. Nu de fossiele industrie opnieuw recordomzetten maakt, is het duidelijk dat ze (willend of niet) mee betrokken moet worden in het debat en een rol moet spelen in de oplossing. Ze kan niet gewoon simpelweg het product blijven verkopen dat het probleem veroorzaakt – en ze kan er al helemaal geen subsidies meer voor krijgen.
Precies omdat CO2 zich ophoopt in de atmosfeer, is het van belang om snel de uitstoot terug te dringen. Het is net als met je remafstand: hoe eerder je op de rem trapt (en de opwarming van de aarde afremt), hoe korter de remweg (en de piektemperatuur).
De grootste onzekerheid van dit alles – waarover weinig gepraat wordt tijdens COP-bijeenkomsten – is dat we pas als we daadwerkelijk beginnen met het verminderen van de wereldwijde uitstoot, zullen beseffen hoe moeilijk – of makkelijk – het wordt.
Als we eenmaal aan de slag zijn, blijken transities vaak lang niet zo duur of traumatisch te zijn als gevreesd. We zouden wel eens opnieuw verrast kunnen worden.
–
Deze analyse verscheen oorspronkelijk bij The Conversation.